Vóór 1921
In de eerste helft van de 19de eeuw bestonden in Vlaanderen particulier beheerde leeskabinetten en leeszalen, waar men tegen betaling boeken kon ontlenen of lezen.
Wegens de kostprijs en de aard van de collecties (overwegend Franstalige werken) kon niet iedereen hier gebruik van maken.
Na 1851 ontstaan de volksbibliotheken in het kader van het verenigingsleven. De verenigingen voorzagen hun leden van lectuur via een leeszaal en/of uitleendienst. Deze collecties bestonden vooral uit Nederlandstalige werken, die vaak geschonken waren. De bibliotheek bood ook voor minder ontwikkelde of minder gegoede mensen toegang tot kennis en ontspanning.
De taak van de bibliotheek werd gezien in het verlengde van het onderwijs. Volksbibliotheken werden voornamelijk door vrijwilligers bemand. Veel van die vrijwilligers waren tevens werkzaam in het onderwijs.
Het Willemsfonds startte met de oprichting van “volksbibliotheken” of “boekerijen”. Dit vond navolging bij andere ideologische strekkingen. Op die manier ontstond er verzuiling in het bibliotheeklandschap.
(bron: Het Willemsfonds van 1851 tot 1914)
1921-1978
Dankzij de bibliotheekwet van 1921 ontvingen deze bibliotheken overheidssubsidie. Hierdoor werd de verzuiling geïnstitutionaliseerd. De versnippering had tot gevolg dat de infrastructuur van de bibliotheken vaak armoedig was.
Vrije openbare bibliotheken zijn bibliotheken ingericht door particulieren of vrije instellingen en daarna door staat, provincie of gemeente erkend. De gemeente is verplicht tenminste 1,50 fr. per inwoner te besteden aan de eigen en “aangenomen” bibliotheken.
Over de oorsprong van de vrije bibliotheken kan heel wat afgeleid worden uit de namen. Vaak is de naamgeving prozaïsch: aangenomen of openbare bibliotheek of nog volksbibliotheek. Veel vrije bibliotheken staan onder bescherming van dezelfde heilige als de parochie. Andere bibliotheken erfden de naam van een sociale of culturele beweging of van het lokaal van die beweging: Willemsfonds, Davidsfonds, Volkshuis, …
(bron: NUS afl. 1/1974)
Een door de gemeente aangenomen bibliotheek ontvangt een toelage van de gemeente.
De aanneming houdt in dat de gemeente er zich toe verbindt jaarlijks een krediet van 1,50 fr per inwoner van de gemeente te voorzien in de begroting ten behoeve van alle aangenomen bibliotheken. Dit bedrag werd verdeeld onder de verschillende aangenomen bibliotheken.
Na 1978
Pas in 1978 kwam er een echte wettelijke regeling m.b.t. het openbaar bibliotheekwezen.
Vanaf 1995 ontvangen vrije bibliotheken geen subsidies meer.
Naast openbare bibliotheken zijn er ook bibliotheken die niet toegankelijk zijn voor het publiek:
Kloosters bezitten een bibliotheek bestemd voor eigen gebruik.
bijv. de Kartuizersmonniken (Kokstraat), de Annunciaten (Hoogstraat), de Arme Klaren (Recolettenstraat)
De collectie bestaat hoofdzakelijk uit boeken die geschonken werden door o.a. burgemeesters, auteurs enz. Na een lezing worden soms boeken aangekocht van de auteur of spreker (veelal gesigneerde exemplaren).
Schoolbibliotheken
In de jaren ‘70 bezitten de meeste Nieuwpoortse scholen klas- en lerarenbibliotheken.
Tegenwoordig maken regelmatige klasbezoeken aan de openbare bibliotheek deel uit van het schoolleven. Sommige scholen bezitten nog een eigen schoolbibliotheek.
Winkelbibliotheken
In de jaren ‘50, zijn er krantenwinkeltjes waar men, tegen betaling, boeken kan ontlenen. Het aanbod spreekt de Nieuwpoortse jeugd wel aan: cowboyverhalen, strips. Ook de wekelijkse afleveringen uit A. Hans’ kinder-bibliotheek en de Vlaamse filmkens zijn erg in trek.
Dergelijke “winkelbibliotheken” vindt men in de Langestraat (bijv. Freetje Velde) en in de Coppietersstraat (Devacht).
De ene winkelier vraagt 25 cent per boek, terwijl je bij de andere eerst de waarde van het boek moet betalen. Bij het inleveren wordt het huurgeld, afhankelijk van de boekwaarde, eraf gehouden en krijg je de rest van het geld terug.
In 1920 , kon de bibliotheek reeds werken ontvangen van het ministerie, onder de volgende voorwaarden:
1) een aanvraag doen aan het ministerie
1921
De wet Jules Destrée van 1921 legt geringe financiële verplichtingen op aan de gemeenten.
Deze wet houdt 2 punten in:
De bibliotheekwet van 1921 heeft het verzuild bibliotheekwezen geïnstitutionaliseerd.
1974
<De gemeente is verplicht tenminste 1,50 fr. per inwoner te besteden aan de eigen en aangenomen bibliotheken. Ze mag evenwel facultatieve subsidies toekennen aan de vrije bibliotheken.>
In Nieuwpoort worden er, naast de verplichte toelage, facultatieve subsidies toegekend aan de openbare bibliotheken.
1978
Het bibliotheekdecreet van 1978 ligt aan de basis van ons modern bibliotheeklandschap.Het had als doelen:
- de openbare bibliotheken te organiseren en op gestructureerde wijze te laten samenwerken.
- komaf te maken met de honderden bibliotheken van allerlei strekking en zo de verzuiling weg te werken.
Het decreet bepaalde dat elke Vlaamse gemeente moest beschikken over 1 openbare bibliotheek. De financiële tegemoetkomingen werden aanzienlijk opgetrokken, op voorwaarde dat werd voldaan aan de strikte erkenning-voorwaarden zoals:
- het personeel moet over de vereiste diploma’s beschikken.
- de collectie moet actueel een aangepast zijn aan het bibliotheekpubliek.
- er moeten regelmatig uitleenzittingen gehouden worden.
- de bibliotheek moet voor iedereen toegankelijk zijn.
- jaarlijks moet er een minimum aantal ingeschreven leners en een minimum aantal uitleningen zijn.
-….
Na twintig jaar bibliotheekdecreet kende het Vlaamse bibliotheekwezen een grondige gedaantewisseling. De kritiek tegen de strikte normering en beperkte ruimte om nieuwe evoluties toe te passen, leidde in 2001 tot het cultuur-decreet.
1995
Vanaf 01/01/1995 ontvangen vrije bibliotheken geen subsidies meer.
2001
Daar waar vroeger de bibliotheek als een afzonderlijke entiteit behandeld werd, is er nu sprake van een geïnte-greerde cultuurbeleid.
Samen met alle cultuursectoren, werken de bibliotheken aan het stimuleren van een kwalitatief en integraal cul-tuurbeleid binnen de eigen gemeente.
Dit decreet had eveneens strenge erkenning - en werkingsvoorwaarden, zoals:
- de collectie moet onafhankelijk en pluriform zijn, aangepast aan de behoeften van
van het doelpubliek en niet-commercieel.
- toegankelijk en open zijn op klantvriendelijke uren.
- van de middelen, bestemd voor de aankoop van gedrukte materialen, jaarlijks
minstens 75 % van het budget be-steden aan Nederlandstalige publicaties.